Johannes Jacob Geluk, de derde generatie, was hier nauw bij
betrokken. Een van zijn bekende uitspraken was: 'Neem geen laarzenwerk aan als
je pantoffelwerk kunt krijgen.' In het
begin van de jaren 40 trok hij zich terug uit de aannemerij en deed zijn
aandeel in het bedrijf over aan zijn zonen Cornelis, Jan Jacob en Marinus
Geluk. Tot die tijd was het kantooradres in Tholen. Er vond een verandering van
de firmanaam plaats en het kantoor verhuisde naar Gorinchem, centraler in ons
land gelegen. Het werd: Firma C. en J.J. Geluk, Aannemingsbedrijf, kantoor
houdende eerst aan de Varkensmarkt, daarna aan de Kleine Haarsekade 42 in
Gorinchem.
De Tweede Wereldoorlog en de Watersnoodramp van 1953: twee
gebeurtenissen die veel invloed hadden op ons land in het algemeen en op de
waterbouwers in het bijzonder. Aannemingsbedrijf Geluk heeft in dat kader
diverse werkzaamheden in Zeeland uitgevoerd. Ook was men betrokken bij de
aanleg van de havendammen in de Sloehaven. Andere werkzaamheden van net na de
oorlog waren de aanleg van het Pannerdens kanaal en een gedeelte van de
kanalisatie van de Nederrijn bij Pannerden, de verhoging en verzwaring van de
Baakse overlaat en de aanleg van een gedeelte van het Aduarderdiep bij
Groningen. Ook elders in het land kwam men de medewerkers van Geluk steeds
vaker tegen bij soortgelijke werkzaamheden.
Kees Geluk: “Over dit laatste werk valt nog wel iets
bijzonders te vertellen. Het was een aanbesteding van de Dienst Uitvoering
Werken (DUW, red.), onder leiding van de Provinciale Waterstaat van Groningen,
met de voorwaarden dat alle graafwerkzaamheden zouden plaatsvinden met
mankracht. Dit in verband met de grote werkeloosheid in Groningen. Alleen het
vervoer van de uitkomende specie mocht gebeuren door middel van smalspoor. De
directie van de Provinciale Waterstaat meldde dat voldoende deskundige
arbeidskrachten in de regio aanwezig waren. De jongste firmant van ons bedrijf,
die het werk uitvoerde, raakte er na een maand bijna overspannen. Na onderzoek bleek
dat van de bijna 90 arbeidskrachten er geen enkele grondwerker bij zat. Het
waren werkloze bakkers, slagers, loodgieters en dergelijke, waar je in dit werk
niets mee kon. Na diverse besprekingen en onderhandelingen met de directie
kregen we het uiteindelijk voor elkaar het werk geheel machinaal uit te voeren.
Nog tijdens dit werk vond de watersnoodramp van 1 februari 1953 plaats, terwijl
de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog nog volop aan de gang is.”
Combinatie
Hans Geluk: “Na de ramp in 1953 kwam de behoefte bij ons aan
nat materieel: zuigers en baggermolens. Hierdoor is de combinatie met
Baggermaatschappij Holland geboren. Ons bedrijf zocht nat materieel en Holland
droog materieel.”
In de periode van 1953 tot 1960 zijn door deze combinatie
onder andere de volgende werkzaamheden uitgevoerd: coupure met Spuidijk en
wijzigen haven in Den Bommel; verhoging
en verzwaring van de dijk van de Uitslag- en Molenpolder in Den Bommel; de
verhoging en verzwaring van de dijk Van de Rietveld en Adrianapolder te
Ooltgensplaat; de verhoging en verzwaring van de zeedijk van de Sabrinapolder
te Dinteloord; de aanleg van een inlaagdijk te Ouwerkerk.
De jaren 60 van de vorige eeuw beginnen met de aanleg van de
meerdijk in Zuidelijk Flevoland en van bouwputten voor de schutsluizen te
Nijkerk. Het betrof hier het gedeelte meerdijk van Nijkerk tot Spakenburg, met
een lengte van zes kilometer. Ook deze werkzaamheden werden aangenomen door de
aannemingscombinatie 'Geluk-Holland'.
De zeebodem waarop de meerdijk moest komen, bestond uit een
laag veen en slappe klei met een dikte van ongeveer vier meter. Deze laag moest
worden weggebaggerd. Dit gebeurde met de baggerpersmolen 'Dintel'. De
opgebaggerde specie perste men via een lange drijvende leiding weg en werd op
ongeveer 500 meter uit het tracé van de aan te leggen dijk, aan de Noordzijde
gestort.
Hans Geluk: “De grondzuiger Roompot spoot het uitgebaggerde
tracé vol met zand, dat kwam uit de parallel aan de dijk lopende aan te leggen
vaargeul, aan de zuidzijde van de toekomstige meerdijk. Daarna werd de
bovenslag opgespoten. De noordzijde van de dijk kreeg kraagstukken en
stortsteen met daarboven een bekleding van asfaltbeton. De andere zijde kreeg
een bekleding van klei en keileem. Tijdens de uitvoeringsperiode van de
meerdijk volgde de aanbesteding door Rijkswaterstaat Directie Zuiderzeewerken
van de aanleg van de bouwputten voor de te maken schutsluizen te Nijkerk. Ook
dit werk namen we aan en voerden we met de combinatie uit. Al met al een groot
werk met een grondverzet aan zand, baggerspecie, grond en klei van rond de vier
miljoen kuub en een aannemingssom van ongeveer 12 miljoen gulden.”
Eigen materieel
Kees Geluk: “We zijn altijd onafhankelijk gebleven, ook al
hebben we vergaande samenwerkingscontacten gehad met andere bedrijven. Eind
1964 besloten we de combinatie met de Holland om diverse redenen te beëindigen.
Onze vader koos er om principiële redenen voor om geen lid te worden van de CB
(Centrale Baggerbedrijven, red.), wat nu de VBKO is, een prijsregelende
organisatie. En we zijn dat nog steeds niet. Aangezien de directie van de
Holland daar anders over dacht was het niet mogelijk om bij openbare aanbestedingen
als combinatie in te schrijven. De baggermaatschappij Holland nam al het
combinatiematerieel over. Onze onderneming zat inmiddels niet stil, maar dacht
na over de toekomst. We maakten de havendammen in het Sloe, en we namen een
droog grondwerk aan in de Europoort. Financieel waren dit zeer goede werken. In
1966 namen we het werk Rondweg Zwolle aan. Hiervoor was baggermaterieel nodig.
Gezien de verkoop van het combinatiematerieel, het resultaat van de werken in
het Sloe en Europoort, was de kas goed gevuld. Eind 1965 besloten we zelf
baggermaterieel te laten bouwen.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten