Pagina's

maandag 29 juli 2013

Hendrick Hamel: Kent u mij ergens van? Deel VIII

Over de betrekkelijkheid van roem, deel VIII

Toch wilde ik nog één keer teruggaan naar Holland. Tot ieders grote verbazing konden de anderen die nog in Koree waren achtergebleven waren, opeens vertrekken. Na bemiddeling van de Japanders. Ze stonden halverwege het jaar 1669 bij ons op de stoep, de precieze datum is me ontschoten al ben ik een man van de getallen. Ze haalden me over om mee te gaan, hoewel ik liever wilde blijven. 


Ik was nieuwsgierig hoe het met mijn vader en moeder was. En hoe het in Gorinchem zou zijn. Zou het nog zo zijn als toen ik het verliet? Wie zou er nog leven? En wie zou er dood zijn? Ach, als je er niet bent, dan sta je daar ook niet te veel bij stil. Er zijn andere zaken om je druk over te maken. Maar ik wilde terug. Terug naar de Kortendijk. De Dalempoort. De Varkenmarkt. En nog meer naar de Grote Markt, ach het kon er gezellig zijn, als er kermis was en het was mooi weer. Maar waar is het dan niet gezellig? Het mooiste is de rivier, op een zomeravond. Dan zou de tijd stil moeten kunnen blijven staan...

Voor mijn vrienden had ik niet terug hoeven komen. Mijn vrienden, ach waar zijn ze gebleven? Ze zijn getrouwd en hebben kinderen. Ik heb niets meer met hen gemeen. Ik heb hier met niemand iets gemeen. Ook met u niet. Ik ben van een andere plaats gekomen en naar het schijnt ben ik ook van een andere tijd. Gorinchem, de stad waar ik was geboren, maar waar ik zeker niet wil sterven. Nee, ik moet hier weer weg. Hier vind ik geen rust. Geen voldoening. En hoe zou ik hier de kost kunnen verdienen? Ik ben een vreemde in mijn eigen straat. En dan de schraalheid en de geslotenheid. Wie komt hier zo maar binnenlopen, als een wildvreemde? Dat hebben we gedaan alsof het de normaalste zaak van de wereld was: ergens naar toe varen, aan land gaan en de vaderlandse driekleur er neer poten. Zo weer een stukje aardbodem dat van ons is. Dat was de ware VOC-mentaliteit. Wij stappen over de grenzen van anderen heen en vinden het gek dat ze zich verweren...

En verder: Het is de kilte die me tegenstaat. De harteloosheid. De schijn, die we met elkaar ophouden. De broers en zussen, ach wat betekenen ze voor mij? Of liever: wat beteken ik voor hen? We zijn van dezelfde vader, maar met z’n zessen hadden we drie verschillende moeders…En dan nog heibel maken om een paar cente. Ze hadden niet eens gedacht aan mij, toen mijn vader doodging, dat ik ook nog recht had op een aandeel van de erfenis…Het gaat altijd om geld, bij de VOC alsof ze het niet konden lijden en ook bij je eigen familie, een stelletje armoedzaaiers, dat zijn het…

Niet alleen om die reden wil ik voortmaken. Het is het hart dat jaagt. Altijd op jacht naar iets dat er niet is. Maar liever daar dan hier, deze onrust. Daar is in ieder geval de warmte, de gastvrijheid, de onbaatzuchtigheid, de volkomen dienstbaarheid. Dat allemaal in de droomvrouw van de dessa. Alleen voor mij. Ik wil mijn verhaal op tijd klaar hebben. Dan vertrek ik weer. Dan kan ik gaan. Ik heb hier niets te zoeken. Het leven gaat hier ook zonder mij door. Ook al leef ik nog. Er is niemand die naar mij vraagt. Niemand die zegt: Ken ik u niet ergens van? Kom, ik ga verder met mijn geschrijf. Zo meteen is het donker, en ik wil mijn ogen niet nog meer verpesten. Die korte kuch is al lastig genoeg...

Hendrick Hamel pakt zijn ganzenveer en gaat verder met zijn verslag. Kijkt even later weer op en zegt:

Nog een ding wil ik kwijt, een spreekwoord uit Koree, noem het de moraal van mijn verhaal. Dit is wat ik in ieder geval heb geleerd in al die jaren: Neem geen sabel om een mug te doden...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten